
Toen we deze ochtend terug kwamen van de Delhaize waar we alles haalden voor ons valentijnsontbijt, zagen we twee mensen kijken naar de grond. Plots vloog iets op, raakte een raam, viel neer en sprong een paar stapjes verder.
Ik heb in mijn leven mijn beide ouders al genoeg hun rem zien indrukken op het midden van de baan, in één soepele beweging de handrem naar omhoog, snel een sjaal van de achterbank grissen en dan op zoek naar het gewonde dier, om te weten wat ik moest doen. Toen ik het oppakte en in mijn rode sjaal warm hield zag ik het kleine borstje een laatste keer omhoog en naar beneden gaan, en stond ik heel verongelijkt in het midden van de straat met tranen in mijn ogen voor de deur van de passagierskant te kijken naar Laurent. Het beestje haar oogjes waren ontstoken, en was duidelijk geen stadsvogel. (Was ze ziek? Had een kat haar gegrepen? Had ze geen eten gevonden en was ze zo verzwakt?)
Ik legde het voorzichtig terug aan de kant van de weg, en deed mijn best om niet te huilen. Geen tripje naar een Vogelopvangcentrum, geen mail als ze weer gezond was: een kort verhaal dat voor ons beiden daar eindigde.
(Ik wou dat ik hier een mooie metafoor uit leerde. Maar verder dan “Dieren gaan dood en dat maakt me altijd heel sip” geraak ik niet.)
Ik legde het voorzichtig terug aan de kant van de weg, en deed mijn best om niet te huilen. Geen tripje naar een Vogelopvangcentrum, geen mail als ze weer gezond was: een kort verhaal dat voor ons beiden daar eindigde.
(Ik wou dat ik hier een mooie metafoor uit leerde. Maar verder dan “Dieren gaan dood en dat maakt me altijd heel sip” geraak ik niet.)