We wandelen naar het strand, we drinken wijn aan de zee. We gaan terug, we gaan in bad, we overlopen de tekeningen die we hebben, we kussen in het warme water in het roze badkuip, de wereld buiten dat witte huisje in de duinen waar de wild woest tegenaan beukt bestaat niet meer.
Enkel de man met het kompas op zijn borst, en ik met een bonte verzameling aan dieren op mijn armen en benen.
De zon komt binnen, nadat ik alle uren op de klok zag passeren, je kan de zee horen, ik heb mijn medicatie niet mee. 
Ook de wandelaars gaan de wereld in met het rijzen van de zon, de wandelaars die dat witte dunne lijf ritmisch kunnen zien bewegen bovenop een ander wit lijf, want wie ik ben hebben ze het raden naar, ik lig met mijn gezicht in de kussens en ik denk aan niets anders dan die laatste momenten voor we het bed zullen uitkomen (...) en ik in mijn auto zal stappen om op de weg naar Oostende te beslissen dat ik hem maar één keer wil zien, want de tweede keer kan nooit zo mooi zijn als de eerste eens je besloten hebt dat je van mannen niets anders wilt dan even de wereld vergeten.
Voor ik in die auto stap en de kuststad uitrijdt, maakt hij nog ontbijt en vertel ik over mijn familie. Over mijn broer, mijn zus, wie ze zijn, wat ze doen. Hij luistert vooral, geeft de juiste antwoorden.
Ga maar terug naar Brussel, het was fijn in Koksijde.
-------

I tell you
You seem so cool
But I don’t believe it

A few moments later, 
After you grabbed my hand
Lead me a to an attic
Over a metal staircase
Under the influence of 
Too many substances
And sapphism

I know I was right
You’re not.

It’s a privilege
to be able to see 
someone as who they really are

to be able to see you
with all the coolness stripped away
(I play)
another part

of the pile of clothes 
between our bodies

of yours and mine,
I tell you, 
I believe you now.
Back to Top