
Mijn moeder noemde mij ooit een wandelende open wonde.
De derde psycholoog waar ik naartoe ging zei me dat ik geen invloed had op de acties van anderen, maar enkel op welke invloed zij op mij hebben.
Een columniste voor de Humo noemde me een lachspiegel in een voorlopig ongepubliceerde column.
De wenkbrauwstyliste vroeg of alles oké was wanneer ze na mijn rechter- aan de linkerwenkbrauw begon. Ze zei dat ze zag dat het meer pijn deed. Ze zweeg even, en vertelde dan dat mensen met verdriet altijd meer pijn hebben aan de linkerkant. Waar hun hart zit.
Mijn lief zei dat hij mij graag zag, maar ik geloof hem niet.
De dokter zag me huilen terwijl ze kalmeerpillen voorschreef. Daarna sneed ze een abces op mijn schaamlip open.
Mijn vierde psycholoog vroeg of ik deze week nog wou terugkomen.
Een auteur stuurde me op Messenger dat ze mijn blogpost gelezen had, en of ze eens naar Gent mocht komen om het erover te hebben, maar ze zou het begrijpen als ik dat niet wou.
Een boze artiest zei tegen mijn nog bozere vrienden dat hij dacht dat ik teveel hooi op mijn vork genomen had.
Iemand stuurde me anoniem een mail via Guerillamails.org over mijn tepels die door mijn bloes ‘opstaan’.
Mijn broeken spannen minder, en dat maakt me blij.
Mijn vrienden nemen stukjes weg van het gewicht op mijn borst, de knoop in mijn maag, de ijzeren buis door mijn schouders. Ze houden ze vast, maar wanneer ik ‘s avond de deur achter me dicht trek, zijn ze daar alledrie terug.
Ik doe helemaal niets, en toch veel te veel.